Voor zijn tentoonstelling in CENTRALE | vitrine stelt Antoine Waterkeyn een installatie voor van schilderijen, digitale schilderijen en vaak levensgrote geschilderde figuren. De kunstenaar laat zich inspireren door de monsterlijke figuur in Michail Boelgakovs Hondehart en het Hof der Wonderen (La Cour des miracles) in Victor Hugo’s Notre-Dame de Paris. Op basis van deze verhalen stelt Waterkeyn zich een Eurovisiewedstrijd voor intellectuelen voor, met de laureaten van een atypische, weinig bekroonde categorie: een verzameling antihelden en slechteriken uit de populaire cultuur.
Zo neemt de kunstenaar ons mee terug naar de gemarginaliseerde figuren van het Hof der Wonderen in de middeleeuwen: bedelaars, criminelen, vagebonden die zich in de straten van Parijs voordoen als hulpbehoevenden om voorbijgangers te misleiden. Als door een wonder beginnen ze bij het vallen van de avond weer normaal te stappen en kunnen ze opnieuw zien of hun ledematen normaal gebruiken.
Door deze legendarische personages samen te brengen, brengt Antoine Waterkeyn hulde aan de antihelden van zijn collectie. Zo houdt de kunstenaar de voorbijgangers in de Sint-Katelijnestraat een omgekeerde spiegel voor van de huidige dominerende burgerlijke maatschappij.
― Waar ben ik? vroeg de dichter dodelijk verschrikt.
― Op de Mirakelhof, antwoordde een vierde spookgestalte, die zich bij hen had gevoegd.
― Bij mijn ziel, zei Gringoire, ik zie wel blinden, die zien, en kreupelen, die lopen, maar waar is de Heiland?
Hun antwoord was een boosaardig gelach.
De arme dichter liet zijn blikken eens rond gaan. Hij was werkelijk in die gevreesde Mirakelhof, waar geen fatsoenlijk mens zich ooit op een dergelijk uur had gewaagd; die toverkring, waar de officieren van het Kasteeltje en de rakker van den schout als stof verdwenen; de dievenstad, een afschuwelijke wrat op het gezicht van Parijs; het riool waaruit elke morgen naar buiten drong en waarin elke avond terugvloeide de stroom van ongerechtigheden, van bedelarij en boeverij, die de straten van alle grote steden overstroomt;
de monsterlijke bijenkorf waarheen ’s nachts alle mestvliegen der samenleving met hun buit weerkeren; de wijkplaats van de leugen waar de zigeuner, de verlopen monnik, de verloren zoon, de deugnieten van alle volkeren, Spanjaarden, Italianen, Duitsers, van alle godsdiensten, Joden, Christenen en Mohammedanen, heidenen, overdekt met nagemaakte wonden, zich van bedelaars bij dag vervormden tot boeven bij nacht; de geweldige kleedkamer, in één woord, waar zich in die tijd aan en uitkleedden alle spelers van het eeuwige drama, dat roof, prostitutie en moord opvoeren op het plaveisel van Parijs.
Victor Hugo, Notre-Dame de Paris (1831), uittreksel